Emeriel zette alles op alles. Het bos, zo vertrouwd door een leven lang jagen en zoeken om zichzelf en Aekeira te voeden, was nu zijn toevluchtsoord en zijn wapen.
Het knappen van takken en het droge geritsel van bladeren onder zijn voeten markeerden zijn doorgang. Elke stap was een razende waas, die alleen de echo van zijn snelle hartslag achterliet terwijl hij verdween in de diepten van het bos.














