De Agora was adembenemend. De open plek leek op een natuurlijke steengroeve, als dat logisch klonk. Rotsen waren trapsgewijs naar de benedenverdieping geplaatst, als treden, en het vulde zich al met de roedel. Er was een pad dat langs de zijwand van de krater naar beneden cirkelde tot het aan de onderkant eindigde, waar een stoel, of beter gezegd, een troon, wachtte. Er stond een kleinere ernaast,
















